• ver·ga·lop·pe·ren

vergalopperen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vergalopperen
vergaloppeerde
vergaloppeerd
zwak -d volledig
  1. wederkerend het maken van een vergissing door haasten
    • Staat zijn mannelijke collega’s in binnen- én buitenland hetzelfde lot te wachten als ze zich vergalopperen? Ja, jongens, maak de borst maar nat. Misschien zijn de tijden wel voorbij dat Gerrit Komrij feministen straffeloos kon wegzetten als „de onwelriekende gleuvenbrigade” en dat Gerard Reve per „brandende poppenwagen je kutwerk” wilde binnenrijden.[2] 
  2. vergissen door te heftig iets proberen te bereiken
    • De titel Een soort Hades ligt Delpeut goed. Al langer houdt de regisseur, die ooit klinische psychologie studeerde, zich in zijn theaterwerk bezig met mensen die zich vergalopperen in hun zoektocht naar zingeving.[3] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frits Abrahams 8 november 2017
  3. Volkskrant Vincent Kouters 26 november 2015