• ont·sla·pe·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord ontslapene ontslapenen
verkleinwoord

de ontslapenev / m

  1. iemand die is overleden
     't Was of hij mij, ontslapene, bekeek Om voor mijn graf de maat te weten.[1]
     Een traditie van herdenken van alle heiligen, martelaren en zalig ontslapenen is om meerdere redenen ook profijtelijk. In de eerste plaats omdat wij dan zullen zien dat er –in alle veelkleurigheid en veelvormigheid van het verleden van de kerk– een kern is, een oecumene van het hart, die alle verschillen uiteindelijk tenietdoet.[2]
  1. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  2.   Weblink bron
    Dr. Bart Jan Spruyt
    “Zet heiligen op de kalender” (31 oktober 2014), Reformatorisch Dagblad