• ont·ro·ven

ontroven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontroven
ontroofde
ontroofd
zwak -d volledig
  1. iets van de eigenaar afnemen zonder toestemming van die eigenaar
     Emo eindigde met de woorden: „Want door Gods genade leven wij in Friesland in een vrijheid die zo groot is, dat de bisschop ons door de zijnen nog geen kuiken met geweld zou kunnen ontroven.”[2]
     Komt er een moment dat we gaan inzien dat we daarmee onszelf benadelen, onze voorouders onteren en de generaties na ons een kostbaar bezit ontroven? Ik hoop het. Ongefundeerd is die hoop niet: ons is immers de eeuw in het hart gelegd.[3]
48 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Maarten Stolk
    “Kloostergeld voor vrome doeleinden” (10-02-2012), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Gert van de Wege
    “Column (Gert van de Wege): De draad der traditie” (22-10-2018), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be