ontbladeren
- Geluid: ontbladeren (hulp, bestand)
- IPA: / ɔndˈbladərə(n) / (4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ɔntˈbladərə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɔndˈbladərə(n)/
- ont·bla·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontbladeren |
ontbladerde |
ontbladerd |
zwak -d | volledig |
ontbladeren
- overgankelijk (een plant, boom, struik of gewas) van de bladeren ontdoen
- Omdat de meeste bladeren geel geworden waren, ontbladerde Mia de struik.
1. (een plant, boom, struik of gewas) van de bladeren ontdoen
- Het woord ontbladeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.