• ont·bla·der·de
vervoeging van
ontbladeren

ontbladerde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontbladeren
    • Ik ontbladerde. 
    • Jij ontbladerde. 
    • Hij, zij, het ontbladerde. 
  2. verbogen vorm van ontbladerd, voltooid deelwoord van ontbladeren