• on·op·mer·ke·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onopmerkelijk onopmerkelijker onopmerkelijkst
verbogen onopmerkelijke onopmerkelijkere onopmerkelijkste
partitief onopmerkelijks onopmerkelijkers -

onopmerkelijk

  1. van geen enkel bijzonder belang; helemaal niet bijzonder
     Morley Cottage was weliswaar op zich onopmerkelijk, maar het huisje bood wel een adembenemend uitzicht op Lyme Bay en de reeks heuvels aan de oostkant langs de kust, onderbroken door de hoogste piek, Golden Cap, met op een heldere dag aan het eind het Isle of Portland dat landafwaarts op de loer lag als een krokodil, ondergedompeld op zijn lange platte kop na.[1]
     Het is allemaal heel alledaags en onopmerkelijk, maar tegelijkertijd levensveranderend.[2]


  1. Tracy Chevalier
    “Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
  2.   Weblink bron
    Enny de Bruijn
    “Spotlight: Williams en Van der Meer over de binnenkant van het leven” (30 september 2013), Reformatorisch Dagblad