onlosmakelijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: onlosmakelijk (hulp, bestand)
- IPA: /ˌɔnlɔsˈmakələk/
Woordafbreking
- on·los·ma·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstellende afleiding van het werkwoord losmaken met het achtervoegsel -lijk en met het voorvoegsel on- [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onlosmakelijk | onlosmakelijker | onlosmakelijkst |
verbogen | onlosmakelijke | onlosmakelijkere | onlosmakelijkste |
partitief | onlosmakelijks | onlosmakelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
onlosmakelijk
- altijd verbonden, hecht, onverbrekelijk
Gangbaarheid
- Het woord onlosmakelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onlosmakelijk" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be