• on·ge·zui·verd
stellend
onverbogen ongezuiverd
verbogen ongezuiverde
partitief ongezuiverds

ongezuiverd

  1. van iets dat het niet schoongemaakt is
    • Op Curaçao loopt op veel plekken ongezuiverd rioolwater de zee in. [1] 
    • Vroeger kregen we B12 binnen door ongezuiverd water te drinken en ongewassen groenten en fruit te eten. [2]