• on·ge·teld
stellend
onverbogen ongeteld
verbogen ongetelde
partitief ongetelds

ongeteld [1]

  1. zonder dat de precieze hoeveelheid is berekend
    • Antisemitisme is een veelkoppig monster dat ons alle eeuwen door bedreigd heeft en miljoenen Joodse levens heeft gekost, nog ongeteld de velen die in de armen van christendom of islam gedreven zijn om zich het vege lijf te redden. [2] 
    • Volgens meerdere bronnen is een val opgezet voor Henk T. Het geld dat Engels en PJO eerste paasdag met hun Paasparty verdienden, is nu geteld en wel in de kluis van het restaurant gelegd. Ook toen Henk T. nauwer betrokken was bij de party's werden de verdiensten na afloop achter slot en grendel gelegd; uit veiligheid, maar ongeteld. [3] 
  2. heel erg vaak
    • Misschien beleven we sinds een paar jaar een nieuwe fase. De ‘z’ wordt langzamerhand verdrongen door de ‘s’. Als op Radio 4 de praatjesmakerstijd is aangebroken, tussen twaalf en drie, schakel ik soms over naar ClassicFM, luister naar de mooooiste muziek. Sommige presentatoren laten achter woorden die op een t eindigen nog een s-je horen. Deze zender is overal te beluisteren, ieder moments en ook op internets. Vaak hoor je muziek van Wolfgang Amadeus Mootsaarts. En de afgelopen dagen in een ongeteld aantal uitvoeringen Stille nachts, heilige nachts. [4] 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]