• on·der·ver·hu·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onderverhuren
onderverhuurde
onderverhuurd
zwak -d volledig

onderverhuren

  1. iets dat al gehuurd is, verhuren aan iemand anders
    • Een huurder van woonruimte mag, zonder toestemming van de verhuurder, deze woonruimte niet onderverhuren. 
    • Je krijgt minder huurtoeslag, als je een deel van de woning onderverhuurt. 
    • Omdat ik twee maanden van huis zou zijn en meneer Padmanadan toch zijn huur wilde ontvangen, leek het me verstandig mijn kamer onder te verhuren. In de zomermaanden wordt bijna heel Parijs onderverhuurd, maar of het ook zo makkelijk zou zijn in november wist ik niet. [1] 
  • De te-vorm wordt soms gescheiden: "onder te verhuren". Scheidbare vervoegde vormen zijn echter weinig gebruikelijk.
  1. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 261