Portret van Henricus Dionysius van Haesendonck, door Jozef Janssens de Varebeke
  • on·der·pas·toor
enkelvoud meervoud
naamwoord onderpastoor onderpastoors
verkleinwoord onderpastoortje onderpastoortjes

de onderpastoorm

  1. (religie) een priester van de Katholieke Kerk die werkzaam is in een parochie maar niet de eindverantwoordelijkheid heeft
    • Cyriel Verschaeve werd net voor de Eerste Wereldoorlog onderpastoor in Alveringem en schreef er ook verschillende literaire werken. ‘Hij is een deel van ons verleden’, zegt burgemeester Gerard Liefooghe (Gemeentebelangen). ‘Moeten we onze hele geschiedenis uitwissen?’ [2] 
    • Vroeger, in zijn geboorteplaats Rijmenam bij Mechelen, vervingen pastoor en onderpastoor elke Frans gekleurde uitdrukking in het Vlaams principieel door een Nederlandse variant. Dat beviel hem.Hoe lang de tenen in Wezembeek-Oppem zijn, ontdekte hij al na de eerste mis op een nationale feestdag, waar hij even Frans had gesproken [3] 
71 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard VRIJDAG 18 AUGUSTUS 2017
  3. Volkskrant Rob Gollin 6 januari 2003,
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be