kapelaan
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ka·pe·laan
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘hulppriester’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kapelaan | kapelaans |
verkleinwoord | kapelaantje | kapelaantjes |
Zelfstandig naamwoord
de kapelaan m
- een priester van de katholieke kerk, werkzaam in een parochie
- De laatste tijd zijn de kapelaans erg in opspraak [3]
- (geschiedenis) geestelijke, verbonden aan een kapel
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een priester van de katholieke kerk, werkzaam in een parochie
Gangbaarheid
- Het woord kapelaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapelaan" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kapelaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kapelaan op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.nu.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be