Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·van·gen·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onbevangenheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de onbevangenheidv

  1. het zonder enig vooroordeel zijn
     Waarschijnlijk viel het tegen vanwege haar betrekkelijke onbevangenheid, dacht Chantal toen ze een vrachtwagen inhaalde.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen