onbevangenheid
- on·be·van·gen·heid
- afleiding van onbevangen met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onbevangenheid | |
verkleinwoord |
de onbevangenheid v
- het zonder enig vooroordeel zijn
- ▸ Waarschijnlijk viel het tegen vanwege haar betrekkelijke onbevangenheid, dacht Chantal toen ze een vrachtwagen inhaalde.[2]
1. het zonder enig vooroordeel zijn
- Het woord onbevangenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.