Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·jec·ti·vi·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord objectiviteit objectiviteiten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de objectiviteitv

  1. op feiten gericht en gebaseerd
    • De journalist probeerde de objectiviteit niet te verliezen toen hij verslag deed van de aanval op zijn stad. 
    • Een rechter die op de een of andere manier bij de zaak is betrokken mag niet rechtspreken in die zaak, omdat dan zijn objectiviteit in twijfel getrokken kan worden. 
Synoniemen
  1. onvooringenomenheid, onbevangenheid, onpersoonlijk
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen