(klemtoonhomogram)

  • om·zei·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omzeilen
zeilde om
omgezeild
zwak -d volledig

ómzeilen

  1. ergatief langs een omweg zeilen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omzeilen
omzeilde
omzeild
zwak -d volledig

omzéílen

  1. overgankelijk via een omweg rond een obstakel zijn doel weten te bereiken
    • Zo hebben we die file netjes omzeild. 
  2. overgankelijk overdrachtelijk een moeilijkheid uit de weg weten te gaan, behoedzaam ontwijken
    • Die wet functioneert niet goed; mensen weten de bepalingen maar al te goed te omzeilen. 
     Dus hier hebben we een dilemma dat moeilijk te omzeilen is.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]