• om·plooi·en

omplooien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omplooien
plooide om
omgeplooid
zwak -d volledig
  1. veranderen, ontwikkelen
    • Ik vind overigens dat de (homo)seksuele daad in de fantasie van veel heterojongeren veel te centraal staat. Er is een lange weg af te leggen voor je zover bent. Wat mij interesseerde, was precies dat proces: van de aanvankelijke ontkenning en aanpassing aan de heteronorm, die langzaam omplooien tot een besef dat je in het reine moet komen met je eigen gevoelens.[2] 
  2. maken van een vouw
    • Van Severen is erg zenuwachtig. Op het binnenplein van het Modemuseum heeft hij een installatie geplaatst: de vloer, een stoel en een tafel zijn geflockt. Canvas filmt hoe Shivra en Mattia broeken omplooien en aan mouwen trekken.[3] 
    • Wanneer ze hun leesbezigheid moeten onderbreken, dan stoppen ze in hun boek wat ze maar kunnen vinden. En gelukkig, het hoekje van de bladzijde omplooien blijft immers een daad van barbarij. Ik ken niemand die dat doet, of het moet mijn eigen vrouw geweest zijn toen ik haar leerde kennen. Ik heb haar snel van die slechte gewoonte kunnen afhelpen.[4] 
76 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 23 OKTOBER 2014 Homoliefde op kindermaat
  3. de Standaard 14 SEPTEMBER 2013 Het defilé van de waarheid
  4. de Standaard 15 FEBRUARI 2013 Tussendoortje
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be