ommuren
- om·mu·ren
- samenstellende afleiing van om (bijwoord) en muur (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -en dat de onbepaalde wijs van een (werkwoord) vormt
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ommuren |
ommuurde |
ommuurd |
zwak -d | volledig |
ommuren
- overgankelijk omsluiten met een stenen muur
- Na de verlening van stadsrechten mocht een stad ommuurd worden.
- Het woord ommuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ommuren" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be