• om·muur·de

ommuurde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van ommuurd
vervoeging van
ommuren

ommuurde

  1. enkelvoud verleden tijd van ommuren
    • Ik ommuurde. 
    • Jij ommuurde. 
    • Hij, zij, het ommuurde. 
  2. verbogen vorm van ommuurd, voltooid deelwoord van ommuren