Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·gangs·taal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omgangstaal omgangstalen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

omgangstaal m/v

  1. (taalkunde) woordenschat en manier van spreken die mensen in hun dagelijkse contacten gebruiken

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen