• of·fre·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanbieden’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • afgeleid van het Franse offrir (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
offreren
offreerde
geoffreerd
zwak -d volledig

offreren

  1. overgankelijk aanbieden, specifiek het aanbieden van een dienst of product door een bedrijf
77 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]