• oeu·vre
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gezamenlijk werk’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord oeuvre oeuvres
verkleinwoord

het oeuvreo

  1. (kunst) alles wat een kunstenaar heeft gemaakt
    • Er is een tentoonstelling in Amsterdam geweest van het oeuvre van Rembrandt. 
    • De Constantijn Huygens-prijs is een prijs die gegeven wordt voor het gehele oeuvre van een schrijver. 
  1. werk
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  oeuvre     l'oeuvre     oeuvres     les oeuvres  

oeuvre v

  1. karwei, klus, werk
  2. (kunst) oeuvre