• oer·ach·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen oerachtig oerachtiger oerachtigerst
verbogen oerachtige oerachtigere oerachtigerste
partitief oerachtigs oerachtigers -

oerachtig

  1. van iets dat het past bij de vroegste, zeer oude tijd
    • „Het heeft iets oerachtigs om je eigen huis te bouwen. En wat we inleveren aan binnenruimte, krijgen we terug aan buitenruimte.” De vieze broekspijpen van Berend verraden inderdaad dat de dreumes ook rondóm het kleine huisje graag over de grond kruipt. [3] 
    • Het beangstigende geloey van opgejaagde oliphants-kudden, die in aarde-bedreunend vlucht-rhythme zandstormen opwolkten en met hun geeselende trompen takken kraakten, boomstronken ontwortelden in een oerachtig geraas, geblaas en gesnork, verzwakte Xerxes' vermetelheid en stoute behendigheid evenmin. [4] 
  2. lijkend op ijzerhoudende grond
81 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]