• oe·la·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord oelama oelama's
oelama*
verkleinwoord - -

de oelamam

  1. (religie) moslim die na een opleiding in de islamitische leer binnen de islam met gezag uitspraken kan doen over theologische en juridische vraagstukken
    • Maar Atjeh verklaarde zich niet onafhankelijk. Onder leiding van Mohammed Daud Beureuh, een oelama van de oostkust, sloot het zich bij de Republiek Indonesie aan. [2]
    • Het presidium van oelama's grijpt de huidige roep om onafhankelijkheid aan om een eigen Islamitische staat op de agenda te krijgen. [3]
    • Al in de eerste eeuwen na Mohammed brak een strijd uit over de vraag wie het recht had de koran te interpreteren: iedereen met verstandelijk inzicht, of een selecte groep geleerden. De strijd is destijds beslist in het voordeel van de geleerden, de oelama, die hun monopolie sindsdien niet meer uit handen hebben gegeven. [4]
  • Wie uitgaat van het Arabisch kan "oelama" ook als meervoudsvorm (en dan dus alleen meervoud) gebruiken.
10 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[5]