obsederen
- ob·se·de·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geheel in beslag nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse obséder (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
obsederen |
obsedeerde |
geobsedeerd |
zwak -d | volledig |
obsederen
- overgankelijk in buitensporige, ziekelijke en dwangmatige mate boeien
- Hij werd al enige tijd geobsedeerd door die gedachte.
1. in buitensporige, ziekelijke mate boeien
- Het woord obsederen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "obsederen" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "obsederen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be