• ob·sceen
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘oneerbaar’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • van het frans obscène, van het latijn obscenus met het voorvoegsel ob- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen obsceen obscener obsceenst
verbogen obscene obscenere obsceenste
partitief obsceens obsceners -

obsceen

  1. het gevoel van eerbaarheid geweld aandoend, onzedelijk
    • De dronken man begon obscene taal uit te slaan. 
    • De uitbetaling van hogere, obscene bonussen, die zich al sinds het herstel van de beurzen in het voorjaar van 2009 aankondigde, is een van de redenen waarom president Obama de grote banken zwaarder wil belasten  [3]
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]