numerus fixus
- nu·me·rus
- Vaste combinatie die onvertaald is overgenomen uit het Latijn, in de betekenis van ‘gesloten aantal leerlingen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | numerus fixus | numeri fixi |
verkleinwoord | - | - |
- (onderwijs) niet meer studenten tot een studie toelaten dan een beperkt aantal
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord numerus fixus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- co·itus in·ter·rup·tus
- geen meervoud, verbinding van numerus en fixus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | numerus fixus | numeri fixi |
verkleinwoord | - | - |
numerus fixus m