• nu·me·rus
  • Vaste combinatie die onvertaald is overgenomen uit het Latijn, in de betekenis van ‘gesloten aantal leerlingen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord numerus fixus numeri fixi
verkleinwoord - -

numerus fixus m

  1. (onderwijs) niet meer studenten tot een studie toelaten dan een beperkt aantal


  • co·itus in·ter·rup·tus
enkelvoud meervoud
naamwoord numerus fixus numeri fixi
verkleinwoord - -

numerus fixus m

  1. numerus fixus