• no·ten·leer
enkelvoud meervoud
naamwoord notenleer -
verkleinwoord - -

de notenleerv / m

  1. (muziek) les in toonladders en notenschrift
    • Ook nieuw: wie een muziekinstrument wil leren spelen, hoeft niet langer een eerste jaar notenleer te volgen. [1]
89 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]