normeloos
- nor·me·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | normeloos | normelozer | (normeloost) |
verbogen | normeloze | normelozere | (normelooste) |
partitief | normeloos | normelozers | - |
normeloos
- zonder aanvaarde regels
- Het is normeloos als de natuur, waarin de steen weegt, de plant groeit, het dier verslindt. [1]
- normenloos (verouderd)
- ↑ Bierens de Haan, J.D."Het zedelijk kwaad" in: Onze Eeuw. jrg. 24 deel 2 (1924); p. 221; geraadpleegd 2016-04-26
- ↑ Zorgenloos / zorgeloos op website: taaladvies.net; geraadpleegd 2016-04-09
- ↑ Geerts, G."Waarom (niet) n'loos?" in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. jrg. 116 nr. 3 (2006) Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 362 e.v.; geraadpleegd 2016-04-09