noden
- no·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
noden |
noodde |
genood |
zwak -d | volledig |
noden [3]
- verleiden tot, vragen om
- overgankelijk uitnodigen
de noden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord nood
- Het woord noden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noden" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "noden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ noden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be