• nij·pen
  • In de betekenis van ‘knellen, kwellen’ voor het eerst aangetroffen in 1360 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nijpen
neep
genepen
klasse 1 volledig

nijpen

  1. absoluut in het nauw brengen
    • De afhankelijkheid van fossiele brandstoffen nijpt meer en meer. 
  2. overgankelijk (verouderd) knijpen, samendrukken
    • Zij was hevig ontsteld toen ze 'per ongeluk' in haar billen werd genepen. 
86 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]