nieuwlichterij
- nieuw·lich·te·rij
- afgeleid van nieuwlichter met het achtervoegsel -ij[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nieuwlichterij | nieuwlichterijen |
verkleinwoord |
de nieuwlichterij v
- (pejoratief) iets nieuws dat anders is dan het oude en vertrouwde, zonder dat het voor iedereen duidelijk is dat het nieuwe beter is dan het oude
- Toen ik hier begon, waren de kerken zo goed als leeg. Nu daagt voor elke misviering heel veel volk op. Welke parochie kan dat nog zeggen? Ik heb zes jaar lang geen vakantie genomen en uren nachtwerk geleverd.’ Dus was hij nogal verrast toen bisschop Lode Aerts hem bij zich riep en hem meedeelde dat hij werd ‘verwijderd’ uit zijn functie als pastoor. Brutin snapt er niets van. Of toch. ‘Dit zijn pesterijen die al zes jaar aanslepen’, zegt hij. Er is afgunst, omdat hij de parochie weer hip maakt. Er zijn figuren die zijn nieuwlichterij niet lusten.[2]
- Het Front National werd in 1972 door hem opgericht, vooral als vehikel voor extreemrechtse en uiterst conservatieve krachten. Dochter Marine maakt van het front een brede volkspartij tegen immigratie, tegen de EU en voor protectionisme. Ze hoopt daarmee president te worden. Haar vader vindt die nieuwlichterij maar niks. [3]
1. iets nieuws dat anders is dan het oude en vertrouwde, zonder dat het voor iedereen duidelijk is dat het nieuwe beter is dan het oude
- Het woord nieuwlichterij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 22/08/2017 door Jesse Van Regenmortel en Steven Leenknegt
- ↑ Tubantia 02-07-2015