negligé
  • ne·gli·gé
  • Van het Franse négligé, in de betekenis van ‘ochtendkleding’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord negligé negligés
verkleinwoord negligeetje negligeetjes

het negligéo

  1. (kleding) gemakkelijk ochtendgewaad, deftige dameskamerjapon
    • Een dame mag een heer niet in négligé ontvangen; ze mag van hem geen kostbare geschenken aannemen en hem er ook geen aanbieden, tenzij hij haar echtgenoot of verloofde is, ofwel tot de familie behoort. Bloemen, of bonbons, of een boek mag ze wel aanvaarden, als de omstandigheden zich daartoe lenen. [4] 
  2. (kleding) nachtgewaad voor vrouwen
    • In een scène die je nekharen overeind doet staan speelt ze viool voor de badderende Camiel, in doorschijnend negligé en met een Venetiaans masker op. [5] 
86 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[6]