• na·tuur·zo·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord natuurzone natuurzones
verkleinwoord - -

de natuurzonev / m

  1. gebied waar flora en fauna zich zonder veel menselijke ingrepen kunnen ontwikkelen, in contrast met nabijgelegen gebieden waar mensen wonen en werken
     Van den Kieboom stapte hier rond in de modder terwijl hij een toelichting gaf op het plan om dit gebied om te vormen tot een natuurzone tussen de binnenstad en de Binnenschelde.[1]
  1.   Weblink bron
    Arjen Schreuder
    “Stadsbos gerooid voor nieuw recreatiegebied” (1 februari 2000) op nrc.nl