• na·tuur·staat
enkelvoud meervoud
naamwoord natuurstaat natuurstaten
verkleinwoord

de natuurstaatm [1]

  1. zoals iets natuurlijk, zonder ingrijpen van de mens, voorkomt
     Tot verrassing van iedereen voelden de mensen zich rond de eeuwwisseling echter niet aanbeland in een hogere beschavingsfase, maar vereenzaamd en gedesoriënteerd, met andere woorden: dicht bij de natuurstaat.[2]
  2. zonder kleding