naspelen
- na·spe·len
- samenstelling van na en spelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
naspelen |
speelde na |
nagespeeld |
zwak -d | volledig |
naspelen [1]
- overgankelijk spelend nadoen, iets spelen dat al eerder is gespeeld
de naspelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord naspel
- Het woord naspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naspelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be