• na·kau·wen

nakauwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nakauwen
kauwde na
nagekauwd
zwak -d volledig
  1. steeds maar weer over hetzelfde blijven nadenken
    • We namen hartelijk afscheid in het besef dat hier voor de rest van ons leven misschien iets heel moois was geboren. Ik bleef vooral lang nakauwen op die prachtige laatste zin van Trees: "Het gaat toch om vroeger?" [2] 
    • Beleggers zullen verder ook nog nakauwen op de G7-top in Canada. Trump heeft zich niet geschaard achter de gemeenschappelijke slotverklaring die aan het einde van de G7-top werd samengesteld. Volgens Trump heeft de Canadese premier Justin Trudeau valse verklaringen afgelegd. [3] 
    • Elf september 2001 is geschiedenis van de televisie. Over de moord op Fortuyn hoorde ik via de radio. Sindsdien is het niet meer opgehouden. Radio Eén en Business Nieuws Radio voor het laatste nieuws. En vervolgens zie je 'savonds [sic!] op de televisie nog eens wat er gezegd is, en wat de politici vinden van wat ze hebben gezegd, en wat de commentatoren vinden van wat andere commentatoren gevonden hebben van wat de politici hebben gezegd, en wat de mensen die dezelfde dag op straat zijn geinterviewd [sic!] daarvan weer hebben gedacht, terwijl ze, als ze die avond naar zichzelf zitten te kijken, er misschien weer iets anders van denken. Het kan interessant zijn, maar het is allemaal nakauwen, rehash is er een mooi woord voor. Radio is direct. [4] 
81 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC F. Abrahams 12 november 2003 Dylan
  3. De Telegraaf 10 juni 2018 "Focus beleggers op vergaderingen Fed en ECB"
  4. NRC S. Montag 19 oktober 2002 Overpeinzingen: De radio
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be