najouwen
- na·jou·wen
- samenstelling van na en jouwen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
najouwen |
jouwde na |
nagejouwd |
zwak -d | volledig |
najouwen [1]
- overgankelijk om van zijn afkeuring en minachting blijk te geven iemand spottend en schimpend naroepen
1.
- Het woord najouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "najouwen" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be