nachtverblijf
- nacht·ver·blijf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nachtverblijf | nachtverblijven |
verkleinwoord | nachtverblijfje | nachtverblijfjes |
het nachtverblijf o
- ruimte waar men in de nacht kan verblijven
- ▸ Een keer hadden zij hem een tafel en een divan laten versjouwen: vol ijver had hij dit gedaan in de overtuiging, dat het voor haar nodig was en pas later hoorde hij dat hij voor zichzelf een nachtverblijf had ingericht.[2]
- ▸ De nieuwe duurzame boerderij - bij de ontwikkeling was ook de Dierenbescherming betrokken - heeft behalve het gebruikelijke nachtverblijf ook een binnentuin met een glazen dak. Want kippen houden van daglicht. In die binnentuin zijn bomen en boomstronken aanwezig, waar het pluimvee op en onder kan spelen.[3]
1. ruimte waar men in de nacht kan verblijven
- Het woord nachtverblijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron “Wereldprimeur: Limburgse kip legt CO2-neutraal ei” (10-10-2017), NOS