nabloeien
- na·bloei·en
- samenstelling van na bw en bloeien ww
nabloeien
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nabloeien |
bloeide na |
nagebloeid |
zwak -d | volledig |
- opleving nadat de eigenlijke bloeiperiode al voorbij is
- Het is goed mijmeren hier, terwijl de grasklokjes nog nabloeien, de spechten roffelen en de konijnen paren in de bosjes. Leven en dood liggen dicht bij elkaar, op Moscowa. Hier ligt Dirk Troelstra, de jongere broer van Pieter Jelles. En in het columbarium rust de as van Wim Kan.[1]
- (figuurlijk) opleving nadat de eigenlijke bloeiperiode al voorbij is
- Er bestaat een houtgravure van de vliegenzwam, van M.C. Escher. De kunstenaar heeft er zijn diepste gedachten bij gegraveerd: 'Wasdom van geheimenis, nabloei van de nacht, voos is mijn verrijzenis: een verwezen pracht.'[2]
1.
- Het woord nabloeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nabloeien" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC Romke van de Kaa 9 september 1999
- ↑ Volkskrant TROMP 3 december 2012
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be