• mu·ziek·cri·ti·cus
enkelvoud meervoud
naamwoord muziekcriticus muziekcritici
verkleinwoord

de muziekcriticusm

  1. (muziek) persoon die in de media verslag doet van muziekuitvoeringen; persoon die muziekuitvoeringen beoordeelt
     Veel critici vonden Toto's muziek verschrikkelijk. Popblad Rolling Stone noemde de muziek "zo nep als een smeerkaaskleurig polyester vrijetijdspak". De bekende Amerikaanse muziekcriticus Robert Hilburn van de Los Angeles Times laakte het "ontmoedigende gebrek aan diepte of durf in de muziek van de groep".[2]
     Een artikel van een muziekcriticus die van leer trok tegen het 'verderfelijke, negroïde gejammer'van een groep jonge Engelsen uit Liverpool, die in Hamburg voor uitverkochte zalen met Duitse jongeren speelde.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Joris Zwetsloot
    “Fout, maar lekker: zo stuwden hipsters Africa van Toto op in de Top 2000” (Zaterdag 8 december 2018, 14:35), NOS
  3. Vaderland”   (2012), Cargo, ISBN 9789023472483