Nederlands

 
muurwerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • muur·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord muurwerk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

muurwerk o [1]

  1. (het resultaat van) het maken van een muur
    • Een door twee roestige platen gemarkeerde ingang geeft toegang tot een binnenruimte waar oude stukken muurwerk contrasteren met voorbeelden van moderne vormgeving. Vooral het restaurant, vooralsnog de meest in het oog springende gebruiker, valt op met zijn mooie mix van hippe interieur-elementen en puur functionele details als de grote buizen aan het plafond. [2] 
    • Dat er hier en daar wat muurwerk wit geschilderd is en op sommige plekken een rijtje boven elkaar geplaatste balkons verschijnt, kan aan die indruk niets veranderen: wat je ziet, blijft een weinig subtiele bundeling van te veel baksteen op een te kleine ruimte. [3] 
    • Een enkele architect koketteert met de perfectie. Delen van het muurwerk naast de rammen blijven bewust ruw en onvoltooid, als een knipoog naar het verleden waar dergelijke ingrepen onherroepelijk door de welstandscommissie zouden zijn gecorrigeerd. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen