• mum·me·len

mummelen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mummelen
mummelde
gemummeld
zwak -d volledig
  1. onduidelijk, binnensmonds mompelen
     "Langer jeugdig blijven gaat ons al steeds beter af: de generatie van mijn grootmoeder zat met 66 jaar in een zwarte jurk wat te mummelen in het bejaardentehuis.[3]
     We kenden natuurlijk al het wifi-netwerk, maar volgens Aaf is dit echt een heel ander soort wifi. "Die ligt eruit tijdens de siësta en na zonsondergang, of je moet de eigenaar van je gîte vragen om de code en die geeft hij je pas na drie dagen, en dan is de code 3gdiiK9nwbiddgy OO!!/j:yohoo, maar je weet niet of die o's nou nullen zijn want verbinding maken lukt nog steeds niet, maar je durft hem niks meer te vragen, want hij is een Fransman, en die hebben geen geduld voor Nederlandse vrouwen die onzeker iets komen mummelen over Ehm... Ceci c'est un zéro?"[4]
64 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[5]
  1. mummelen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    TANJA SPAANDER
    “Afrekenen met de 10 belangrijkste voedingsmythes” (21 jan. 2017), De Telegraaf
  4.   Weblink bron “Hoe online ben jij op de camping?” (22 jul. 2017), De Telegraaf
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be