Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • muit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord muit muiten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de muitv / m

  1. (verouderd) kooi voor vogels
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
muiten

muit

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van muiten
  2. gebiedende wijs van muiten

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen