• mo·tet
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vocale compositie’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord motet motetten
verkleinwoord

het moteto [3]

  1. (muziek) (religie) meerstemmig, religieus lied
    • Heel stijlvol was er voor gekozen om een groep mannen, als een soort schola cantorum (een jongenskoor dat de godsdienstoefeningen in de rooms-katholieke Kerk begeleidde, red.), de Gregoriaanse melodie te laten zingen, ter inleiding op het desbetreffende meerstemmige motet. [4] 
  2. (muziek) benaming die in de westerse muziek wordt gebruikt voor bepaalde composities die in het algemeen door zangers worden uitgevoerd
    • Onder leiding van dirigent Giulio Prandi brachten de Italianen van Ghislieri Choir Consort totale saaiheid en totale schoonheid. In die volgorde. Sowieso heeft de rode zaal van de Singel voor dit soort muziek de animo van koude kleren op een herfstochtend: je moet de warmte zelf bij elkaar trappelen. Dat die gloed er uiteindelijk toch kwam, kan je alleen maar wonderbaarlijk noemen. Aan het mottettone - Napolitaanse grootspraak voor ‘lang motet’ - waarmee de concertavond opende, lag het in elk geval niet. [5] 
26 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[6]