Nederlands

 
mortiervuur
Uitspraak
Woordafbreking
  • mor·tier·vuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mortiervuur mortiervuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het mortiervuuro

  1. (militair) het afvuren van mortiergranaten
     Wij kregen een paar avonden mortiervuur te verduren, korte, onnauwkeurige aanvallen, en de volgende ochtend, toen enkele compagnies op onderzoek uitgingen, was de vijand als sneeuw voor de zon verdwenen.[1]
     Vanuit zijn hotel hoorde Van der Aa in de verte het mortiervuur. "Ik ben geen oorlogsverslaggever, dus ik vond het best angstig."[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “Nederlandse journalist in Libië: 'Dit wordt een langdurige oorlog om Tripoli'” (15-04-2019), NOS