mopshond met mopneus
  • mop·neus
enkelvoud meervoud
naamwoord mopneus mopneuzen
verkleinwoord

de mopneusm

  1. een kleine dikke neus met een stompe punt
    • 'n Paar ogenblikken later merkten Puk en Muk wel dat Sjamperdoedas sliep. 't Was net of 't onweer was, zo'n leven maakte z'n grote dikke mopneus. [1] 
    • Onder een Gainsborough hoed met af hangende veeren zal een jeugdig gezichtje voordeelig, maar de verwoestingen door den tijd aangericht, zullen er dubbel door uitkomen, terwijl een mopneus er, zooals de kleine jongen zei ‘elken dag nog moppiger onder lijkt.’ [2] 
    • Daarop begon tante boterhammen te snijden en bij het maal kregen Tim en Tom voor de tweede maal een gratis-voorstelling van ooms draaienden mopneus. [3] 
76 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[4]
  1. (1937)–A.J.F. van Ostaden Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1
  2. De Hollandsche Lelie. Jaargang 23 [https://www.dbnl.org/tekst/_hol003190901_01/_hol003190901_01_0374.php Over Toilet en wat ermede in verband staat.]
  3. NRC (1910)–Chr. van Abkoude Tim en Tom
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be