momboor
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mom·boor
Woordherkomst en -opbouw
- Middelnederlands montbōre, mombōre ‘voogd, zaakgelastigde, burgerlijk bestuurder’, samenstelling van mont (vooral Noord-holl. en Fries) ‘macht, bevoegdheid; voogdij’ en -bōre ‘drager’, nomen agentis bij baren ‘dragen’; zie verder mondig, -boor.[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | momboor | momboors |
verkleinwoord | momboortje | momboortjes |
Zelfstandig naamwoord
de momboor m
- (verouderd) iemand die als vervanger het ouderlijk gezag uitoefent, bijvoorbeeld bij wezen
- (verouderd) de man die optreedt in de plaats van zijn echtgenote, die geen recht van handelen had
- (verouderd) gevolmachtigd vertegenwoordiger van een overheidslichaam
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord momboor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "momboor" herkend door:
6 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ momboor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be