Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mom·boor
Woordherkomst en -opbouw
  • Middelnederlands montbōre, mombōre ‘voogd, zaakgelastigde, burgerlijk bestuurder’, samenstelling van mont (vooral Noord-holl. en Fries) ‘macht, bevoegdheid; voogdij’ en -bōre ‘drager’, nomen agentis bij baren ‘dragen’; zie verder mondig, -boor.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord momboor momboors
verkleinwoord momboortje momboortjes

Zelfstandig naamwoord

de momboorm

  1. (verouderd) iemand die als vervanger het ouderlijk gezag uitoefent, bijvoorbeeld bij wezen
  2. (verouderd) de man die optreedt in de plaats van zijn echtgenote, die geen recht van handelen had
  3. (verouderd) gevolmachtigd vertegenwoordiger van een overheidslichaam
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

6 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen