Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mom·ber
Woordherkomst en -opbouw
  • Middelnederlands montbōre, mombōre ‘voogd, zaakgelastigde, burgerlijk bestuurder’, samenstelling van mont (vooral Noord-holl. en Fries) ‘macht, bevoegdheid; voogdij’ en -bōre ‘drager’, nomen agentis bij baren ‘dragen’; zie verder mondig, -boor.[1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord momber mombers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de momberm

  1. (beroep) (verouderd) voogd
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

5 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen