modderpoel
- Geluid: modderpoel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈmɔdərˌpul / (3 lettergrepen)
- mod·der·poel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | modderpoel | modderpoelen |
verkleinwoord | modderpoeltje | modderpoeltjes |
de modderpoel m
- vijver of kuil vol slijk
- Tuinieren is een te lieflijk woord voor wat er in de volkstuin gebeurt. Het is eerder tuinvechten. Er wordt onophoudelijk gestreden tegen de elementen, waarbij de verschillen tussen de schrijver en de redacteur overduidelijk zijn: Peter wil planten vanuit zaad opkweken, Jens koopt stekjes – en hij is een groot snoeier. De tuin is aan het begin een modderpoel, maar wordt nooit een paradijs. Elk jaar begint de cyclus van werkzaamheden opnieuw: de strijd tegen het zevenblad, verzakking. Intussen gaat het leven door. Valens schrijft het vloeiend op, met neologismen die zo van Koot of Campert hadden kunnen zijn: ‘Ten tweede is de Flora zwart-wit, zodat de lezer de kleuren eigenbreinig moet invullen, niet bepaald de specialiteit van de huidige generaties, die gewend zijn dat alles wordt gefotoot.’ [2]
- (figuurlijk) omgeving waar veel verwerpelijk gedrag voorkomt
- De tv-rubriek Nieuwsuur wist met interne e-mails van IT’ers bij Justitie aannemelijk te maken dat zij onder het bewind van minister Opstelten juist niet mochten doorzoeken in de databases naar een zoekgeraakte schikking met een crimineel. Dat was namelijk politiek ongewenst, althans onnodig. Waarom zou dat zijn? Mogelijk omdat de minister de Kamer daarover steeds verkeerd had ingelicht? En de eventuele bevestiging daarvan niet in zijn politieke belang was? De reacties in de Kamer op deze spectaculaire ontwikkeling waren heftig. Uitdijende ‘modderpoel’. Kwalijk, schadelijk, verbijsterend, onbetrouwbaar. [3]
-
Een wiel in een modderpoel
-
Een modderpoel op een zandpad
-
Een varken in een modderpoel
- Het woord modderpoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "modderpoel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC A. Fortuin 24 februari 2016
- ↑ NRC 27 januari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be