missiehuis
  • mis·sie·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord missiehuis missiehuizen
verkleinwoord missiehuisje missiehuisjes

het missiehuiso

  1. (religie) klooster waar missionarissen wonen totdat ze worden uitgezonden
     Het missiehuis biedt nu onderdak aan de missionarissen van over de gehele wereld, die een paar keer in hun leven het zogeheten moederhuis van hun congregatie bezoeken, maar ook aan liefhebbers van bezinning en therapie: wereldse vormen van contemplatie.[1]
     Volgens de weduwe is haar man het jarenlange misbruik in zijn jeugd door paters van een missiehuis in Brabant nooit te boven gekomen. Hij was jarenlang depressief en pleegde op 58-jarige leeftijd zelfmoord.[2]
  1. Jan Theodoor Maria Bank; Marita Theodora Catharina Mathijsen
    “Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504
  2.   Weblink bron
    09 nov. 2012in BINNENLAND
    “Weduwe eist 100.000 euro van RK kerk” (ROBERT OPHORST), De Telegraaf